Ontspannen
Als je aan mensen vraagt 'Waarom lees je fictie?', zeggen de meesten dat ze even helemaal ontspannen door in een andere wereld te stappen. Schrijvers proberen je dat makkelijk te maken door zo levendig mogelijk te beschrijven wat er gebeurt, hoe die wereld eruit ziet en wat de personages denken en voelen.
Er zijn verschillende genres, zoals thriller, roman, detective, science-fiction-, horror en fantasy-verhalen, humor en (auto)biografieën. Klik hier voor een beschrijving.
Op de website Lezen voor de lijst vind je verschillende titels met informatie over het boek en de schrijver.
Literaire begrippen
Wanneer noem je iets eigenlijk literatuur? Er is een aantal kenmerken dat daarvoor gebruikt wordt:
- De hoofdpersoon maakt een ontwikkeling door.
- De gevoelens/gedachten worden uitgebreid beschreven.
- Er zijn verschillende verhaallijnen.
- Het taalgebruik is op een hoog niveau (taalkunst, met bijvoorbeeld beeldspraak en stijlfiguren).
- De ruimte/tijd wordt uitgebreid beschreven.
Voorbereiding proefwerk periode 2B
De begrippen voor de toets vind je hier.
Verdere uitleg uit Nieuw Nederlands, vind je hier:
Personages, perspectief, tijd, ruimte en sfeer
In een verhaal zijn niet alle personen even belangrijk.
• De hoofdpersonen worden het meest uitgebreid beschreven, zodat je goed met ze kunt meeleven. Je komt veel te weten over hun gedachten en gevoelens.
• De bijfiguren worden eenvoudig beschreven. De meeste aandacht krijgt hun uiterlijk. Vaak hebben ze maar één eigenschap.
Een verhaal kan vanuit verschillende perspectieven verteld worden.
• Als een verhaal in de ik-vorm is geschreven, weet je alleen van de ikpersoon wat hij ziet, denkt en voelt. Van de andere personen weet je dat niet. Er is dan sprake van een ik-perspectief.
• Een verhaal kan ook in de hij/zij-vorm zijn geschreven. Er zijn dan twee mogelijkheden:
– een personaal perspectief.Je weet alleen van de hoofdpersoon wat hij ziet, denkt en voelt; van de bijfiguren weet je dat niet.
– een alwetende verteller. Je weet van meerdere personages wat zij zien, denken en voelen.
Elk boek speelt zich af in een bepaalde periode van de geschiedenis: de historische tijd.
De vertelde tijd is de tijdsduur die in het verhaal wordt beschreven. Schrijvers vatten vaak een onbelangrijke periode in enkele woorden samen. Dat heet versnelling. Met een tijdsprong slaat de schrijver een stuk tijd over. Ook kan de schrijver een gebeurtenis langzamer beschrijven dan deze in de werkelijkheid zou duren. Dat heet vertraging.
De meeste schrijvers vertellen hun verhalen niet in chronologische volgorde(de volgorde waarin alles gebeurd is), maar zij spelen als het ware
met de tijd. Dat kan op verschillende manieren gebeuren:
• De schrijver vertelt iets wat eerder is gebeurd. Je noemt dat een flashback, een sprong terug in de tijd.
• De schrijver vertelt iets wat in de toekomst zou kunnen gebeuren. Dat heet een flashforward, een sprong vooruit in de tijd.
De ruimte, zoals de plaats, het weer en het tijdstip bepalen de sfeer van een verhaal.
Stijl
Elke schrijver heeft een eigen stijl. Daarmee wordt het taalgebruik bedoeld dat voor hem kenmerkend en opvallend is. Sommige lezers houden van eenvoudig taalgebruik: korte zinnen, geen moeilijke woorden en veel dialogen. Andere lezers houden juist van uitgebreide beschrijvingen met veel bijvoeglijke naamwoorden.
De stijl van een auteur wordt bepaald door:
• korte of lange zinnen;
• veel of weinig bijvoeglijke naamwoorden;
• moeilijke of makkelijke woorden;
• moderne of ouderwetse woorden;
• veel of weinig (levendige) dialogen;
• wel of niet opvallende stijlfiguren (herhalingen, tegenstellingen, overdrijvingen) of beeldspraak (vergelijkingen, metaforen, personificaties);
• veel of weinig (ruimte)beschrijvingen.
Thema, motieven en motto
Het onderwerp van een verhaal kun je vaak in een woord aangeven, bijvoorbeeld liefde, vriendschap, reizen of oorlog.
Als je nauwkeuriger wilt vertellen waar een verhaal over gaat, heb je meer woorden nodig. Je gebruikt een hele zin om het thema, de hoofdgedachte van een verhaal, weer te geven, bijvoorbeeld: ‘Het is heerlijk om verliefd te zijn, maar soms blijft liefde onbeantwoord’. Om het thema te bepalen moet je ontdekken op welke manier personages, gebeurtenissen en ruimtes met elkaar te maken hebben.
Ook uit de afloop van het verhaal kun je soms afleiden wat het thema is. Terugkerende aspecten hebben vaak met het thema te maken. Zo’n terugkerend aspect in een verhaal heet een motief. Denk aan toeval, haat of schuld.
Ook kan een motief een hele zin of een voorwerp zijn, zoals een glas of een spiegel. Door motieven ontstaat een patroon in het verhaal.
Een motto is een citaat, spreuk of dichtregel voor in het boek, waarmee de auteur vaak de bedoeling van het boek aanduidt. Lang niet alle boeken hebben een motto.
Zo bepaal je het thema van een boek
• Stel het onderwerp vast.
• Bekijk de titel en het omslag.
• Lees het motto (als dat er is).
• Kijk welke aspecten van het onderwerp herhaald worden; zoek dus de motieven.
• Lees nogmaals de afloop van het verhaal.
Boeken beoordelen
Als je een boek wilt beoordelen, is het de bedoeling dat je je mening geeft en deze met argumenten ondersteunt. Als argumenten gebruik je voorbeelden uit het boek. Je kunt een boek op veel aspecten beoordelen, zoals het onderwerp, de gebeurtenissen, de personen, de opbouw en het taalgebruik. Bij elk aspect kun je beoordelingswoorden gebruiken.
Formuleer je beoordeling zó dat iemand die het boek niet gelezen heeft direct denkt: ja, dat is iets voor mij, of: nee, daar begin ik niet aan.
Een beoordeling is altijd subjectief: de ene lezer houdt bijvoorbeeld meer van realistische verhalen, terwijl de ander liever sciencefiction leest.
Voorbeelden van beoordelingswoorden (natuurlijk mag je ook tegengestelde woorden of heel andere woorden gebruiken):
grappig
herkenbaar
interessant
langdradig
leerzaam
ontroerend
origineel
realistisch
spannend
voorspelbaar
Er zijn verschillende genres, zoals thriller, roman, detective, science-fiction-, horror en fantasy-verhalen, humor en (auto)biografieën. Klik hier voor een beschrijving.
Op de website Lezen voor de lijst vind je verschillende titels met informatie over het boek en de schrijver.
Literaire begrippen
Wanneer noem je iets eigenlijk literatuur? Er is een aantal kenmerken dat daarvoor gebruikt wordt:
- De hoofdpersoon maakt een ontwikkeling door.
- De gevoelens/gedachten worden uitgebreid beschreven.
- Er zijn verschillende verhaallijnen.
- Het taalgebruik is op een hoog niveau (taalkunst, met bijvoorbeeld beeldspraak en stijlfiguren).
- De ruimte/tijd wordt uitgebreid beschreven.
Voorbereiding proefwerk periode 2B
De begrippen voor de toets vind je hier.
Verdere uitleg uit Nieuw Nederlands, vind je hier:
Personages, perspectief, tijd, ruimte en sfeer
In een verhaal zijn niet alle personen even belangrijk.
• De hoofdpersonen worden het meest uitgebreid beschreven, zodat je goed met ze kunt meeleven. Je komt veel te weten over hun gedachten en gevoelens.
• De bijfiguren worden eenvoudig beschreven. De meeste aandacht krijgt hun uiterlijk. Vaak hebben ze maar één eigenschap.
Een verhaal kan vanuit verschillende perspectieven verteld worden.
• Als een verhaal in de ik-vorm is geschreven, weet je alleen van de ikpersoon wat hij ziet, denkt en voelt. Van de andere personen weet je dat niet. Er is dan sprake van een ik-perspectief.
• Een verhaal kan ook in de hij/zij-vorm zijn geschreven. Er zijn dan twee mogelijkheden:
– een personaal perspectief.Je weet alleen van de hoofdpersoon wat hij ziet, denkt en voelt; van de bijfiguren weet je dat niet.
– een alwetende verteller. Je weet van meerdere personages wat zij zien, denken en voelen.
Elk boek speelt zich af in een bepaalde periode van de geschiedenis: de historische tijd.
De vertelde tijd is de tijdsduur die in het verhaal wordt beschreven. Schrijvers vatten vaak een onbelangrijke periode in enkele woorden samen. Dat heet versnelling. Met een tijdsprong slaat de schrijver een stuk tijd over. Ook kan de schrijver een gebeurtenis langzamer beschrijven dan deze in de werkelijkheid zou duren. Dat heet vertraging.
De meeste schrijvers vertellen hun verhalen niet in chronologische volgorde(de volgorde waarin alles gebeurd is), maar zij spelen als het ware
met de tijd. Dat kan op verschillende manieren gebeuren:
• De schrijver vertelt iets wat eerder is gebeurd. Je noemt dat een flashback, een sprong terug in de tijd.
• De schrijver vertelt iets wat in de toekomst zou kunnen gebeuren. Dat heet een flashforward, een sprong vooruit in de tijd.
De ruimte, zoals de plaats, het weer en het tijdstip bepalen de sfeer van een verhaal.
Stijl
Elke schrijver heeft een eigen stijl. Daarmee wordt het taalgebruik bedoeld dat voor hem kenmerkend en opvallend is. Sommige lezers houden van eenvoudig taalgebruik: korte zinnen, geen moeilijke woorden en veel dialogen. Andere lezers houden juist van uitgebreide beschrijvingen met veel bijvoeglijke naamwoorden.
De stijl van een auteur wordt bepaald door:
• korte of lange zinnen;
• veel of weinig bijvoeglijke naamwoorden;
• moeilijke of makkelijke woorden;
• moderne of ouderwetse woorden;
• veel of weinig (levendige) dialogen;
• wel of niet opvallende stijlfiguren (herhalingen, tegenstellingen, overdrijvingen) of beeldspraak (vergelijkingen, metaforen, personificaties);
• veel of weinig (ruimte)beschrijvingen.
Thema, motieven en motto
Het onderwerp van een verhaal kun je vaak in een woord aangeven, bijvoorbeeld liefde, vriendschap, reizen of oorlog.
Als je nauwkeuriger wilt vertellen waar een verhaal over gaat, heb je meer woorden nodig. Je gebruikt een hele zin om het thema, de hoofdgedachte van een verhaal, weer te geven, bijvoorbeeld: ‘Het is heerlijk om verliefd te zijn, maar soms blijft liefde onbeantwoord’. Om het thema te bepalen moet je ontdekken op welke manier personages, gebeurtenissen en ruimtes met elkaar te maken hebben.
Ook uit de afloop van het verhaal kun je soms afleiden wat het thema is. Terugkerende aspecten hebben vaak met het thema te maken. Zo’n terugkerend aspect in een verhaal heet een motief. Denk aan toeval, haat of schuld.
Ook kan een motief een hele zin of een voorwerp zijn, zoals een glas of een spiegel. Door motieven ontstaat een patroon in het verhaal.
Een motto is een citaat, spreuk of dichtregel voor in het boek, waarmee de auteur vaak de bedoeling van het boek aanduidt. Lang niet alle boeken hebben een motto.
Zo bepaal je het thema van een boek
• Stel het onderwerp vast.
• Bekijk de titel en het omslag.
• Lees het motto (als dat er is).
• Kijk welke aspecten van het onderwerp herhaald worden; zoek dus de motieven.
• Lees nogmaals de afloop van het verhaal.
Boeken beoordelen
Als je een boek wilt beoordelen, is het de bedoeling dat je je mening geeft en deze met argumenten ondersteunt. Als argumenten gebruik je voorbeelden uit het boek. Je kunt een boek op veel aspecten beoordelen, zoals het onderwerp, de gebeurtenissen, de personen, de opbouw en het taalgebruik. Bij elk aspect kun je beoordelingswoorden gebruiken.
Formuleer je beoordeling zó dat iemand die het boek niet gelezen heeft direct denkt: ja, dat is iets voor mij, of: nee, daar begin ik niet aan.
Een beoordeling is altijd subjectief: de ene lezer houdt bijvoorbeeld meer van realistische verhalen, terwijl de ander liever sciencefiction leest.
Voorbeelden van beoordelingswoorden (natuurlijk mag je ook tegengestelde woorden of heel andere woorden gebruiken):
grappig
herkenbaar
interessant
langdradig
leerzaam
ontroerend
origineel
realistisch
spannend
voorspelbaar